
Wetsvoorstel transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden (deel 2)
In deel 1 omtrent het Wetsvoorstel compensatie transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid is ingegaan op de compensatie van de transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Dit artikel gaat in op de compensatie van de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden.
Ook in het geval van ontslag wegens bedrijfseconomische redenen, waaronder mede wordt verstaan het beëindigen van een bedrijf, geldt dat de werkgever een transitievergoeding verschuldigd is als de arbeidsovereenkomst ten minste twee jaar heeft bestaan. Voor werkgevers kan dit een te zware belasting zijn. Bij bedrijfsbeëindiging kan het zelfs zo zijn dat de werkgever zijn middelen ten behoeve van zijn pensioenvoorziening dient aan te wenden om de transitievergoedingen te voldoen.
De regering is van oordeel dat de werkgevers tegemoet gekomen kan worden door in de cao voorzieningen te treffen die in de plaats komen van de voor een werkgever wettelijk verschuldigde transitievergoeding. Momenteel is de voorwaarde hiervoor dat de betreffende voorziening ‘gelijkwaardig’ is aan hetgeen aan de werknemer aan transitievergoeding zou ontvangen. Dit voorschrift kan een belemmering zijn om bij ontslagen om bedrijfseconomische redenen te komen tot collectieve afspraken die recht doen aan de specifieke situatie van een sector of onderneming. Voorts kan het voorschrift een belemmering zijn vanuit kostenoptiek, althans in die gevallen waar een sector vooral bestaat uit kleine werkgevers.
Gelet hierop wordt dan ook voorgesteld om bij cao te kunnen bepalen dat geen transitievergoeding verschuldigd is bij ontslag om bedrijfseconomische redenen, indien de werknemer op grond van de geldende cao recht heeft op voorzieningen die bestaan uit maatregelen om werkloosheid te voorkomen of in duur te beperken of uit een redelijke financiële vergoeding. Anders dan nu het geval hoeft de waarde van dergelijke voorzieningen niet gelijkwaardig te zijn aan de transitievergoeding waar een werknemer recht op zou hebben gehad. Als uitsluitend recht bestaat op een financiële vergoeding kan onder omstandigheden ook een lagere financiële vergoeding redelijk zijn, namelijk wanneer het naar het oordeel van de cao-partijen de financieel-economische situatie zodanig is dat het omwille van de continuïteit van een bedrijf niet verantwoord is om vergoedingen gelijkwaardig aan de transitievergoeding te verstrekken.
Eveneens is het mogelijk dat recht bestaat op een combinatie van voorzieningen die kunnen bijdragen aan het beperken van werkloosheid en een financiële vergoeding. Ook dan zal de financiële vergoeding lager kunnen zijn gelet op de kosten die gemoeid zijn met de voorzieningen die kunnen bijdragen aan het beperken van werkloosheid.
Het voorstel houdt dus niet alleen in dat het voorschrift van een gelijkwaardige voorziening komt te vervallen maar ook dat een van de transitievergoeding afwijkende cao-regeling alleen betrekking kan hebben op ontslagen wegens bedrijfseconomische redenen.
Door de Eerste en Tweede Kamer is het wetsvoorstel aangenomen en momenteel is het wachten op een Koninklijk besluit waarin wordt bepaald op welk tijdstip het wetsvoorstel in werking treedt.
Voor vragen over dit artikel kunt u contact opnemen met mevrouw mr. D. (Daniëlle) Lamerikx (0495 – 53 61 38 / dlamerikx@abenslag.nl).
