
Wanneer kunnen incassokosten gevorderd worden?
Indien u een klant heeft die niet betaalt, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, dan zit men met een vervelend probleem. Om deze vordering toch te innen dient men vaak een aantal aanmaningen te verzenden. Hier zijn kosten aan verbonden, niet alleen de brieven en de postzegels en het eventueel aangetekend verzenden van de brief, maar ook de tijd die daarmee gemoeid is. Wanneer kan van de debiteur (die consument is) dan ook de incassokosten gevorderd worden?
Per 1 juli 2012 is in artikel 96 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (art. 6:96 BW) en het “Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten” (hierna: Het Besluit) een normering van buitengerechtelijke incassokosten ter zake van contractuele geldschulden opgenomen, die uitgaat van een forfaitaire berekeningsmethodiek. Art. 6:96 lid 6 BW bepaalt dat de consument-schuldenaar de forfaitaire incassokosten pas verschuldigd is na aanmaning in de vorm van een zogenaamde “veertiendagenbrief”: een brief waarbij de consument-schuldenaar nog een laatste betalingstermijn van veertien dagen wordt gesteld.
In 2014 bereikte de Hoge Raad al een prejudiciële vraag over de veertiendagenbrief, te weten de vraag of na het verstrijken van de veertiendagentermijn nog nadere incassohandelingen nodig zijn voor het verschuldigd worden van de forfaitaire incassokosten. Nee, antwoordde de Hoge Raad, ten gunste van schuldeisers dus.
Recent heeft een kantonrechter te Almere de Hoge Raad nog een aantal (prejudiciële) vragen gesteld die verband houden met bovenstaande, namelijk vragen over:
- het aanvangsmoment van de veertiendagentermijn,
- de stelplicht en bewijslast ter zake van de vervulling van de vereisten van art. 6:96 lid 6 BW,
- de gevolgen van onjuiste vermelding van de veertiendagentermijn in de veertiendagenbrief,
- de rol van de rechter in verstekzaken en zaken op tegenspraak en
- de gevolgen van een deelbetaling voor de verschuldigdheid van incassokosten.
De Hoge Raad heeft deze vragen bij arrest van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704 – Fa-Med/Verweerster) beantwoord. De strekking van de antwoorden van de Hoge Raad zijn (vooral) ten gunste van de consument-schuldenaar.
De termijn van de veertien dagen vangt volgens de Hoge Raad aan daags nadat de consument-schuldenaar de aanmaning heeft ontvangen. Wie dient de aanvang van de termijn te stellen en zonodig te bewijzen? Dat is degene die aanspraak maakt op de forfaitaire incassokosten, aldus de schuldeiser. Dit is de hoofdregel van het bewijsrecht, welke is neergelegd in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het is voldoende om te stellen – indien de schuldenaar dit betwist – dat de brief is verzonden naar (en tijdig ontvangen op) een adres waarvan de schuldeiser redelijkerwijs mocht aannemen dat de schuldenaar daar kon worden bereikt. Indien de consument-schuldenaar bijvoorbeeld pas is verhuisd, dan kan dat niet aan de schuldeiser worden tegengeworpen. Daarnaast wordt de ervaringsregel ten behoeve van de postbezorging toegepast, die eruit bestaat dat ervan uit gegaan wordt dat de brief op de tweede dag na verzending is bezorgd, waarbij een zondag, maandag of officiële feestdag niet mee tellen. Indien de consument-schuldenaar de ontvangst echter betwist, dan draagt de schuldeiser de bewijslast (van verzending). Het geniet dus de voorkeur om de brief aangetekend te verzenden.
Indien de zaak bij een rechter komt, zal een rechter de vordering – ook indien de schuldenaar niet reageert (veroordeling bij verstek) – moeten beoordelen en bezien of aan de vereisten van artikel 6:96 leden 5, 6 en 7 BW en aan Het Besluit is voldaan. Ook in zaken op tegenspraak is de rechter bevoegd om uit eigener beweging te onderzoeken of aan de eisen van art. 6:96 leden 5, 6 en 7 BW en Het Besluit is voldaan.
Tot slot is de vraag aan de Hoge Raad gesteld wat ten behoeve van de incassokosten gevorderd kan worden indien de consument-schuldenaar uiteindelijk slechts een gedeelte van de vordering betaalt. De Hoge Raad heeft bepaald dat dan alleen de incassokosten die corresponderen met het niet (tijdig) betaalde gedeelte van de hoofdsom, zijn verschuldigd.
Het gewezen arrest biedt aldus meer duidelijkheid over de uitvoering van de regels omtrent de incassokosten.
Heeft u naar aanleiding van dit artikel vragen of wilt u hier meer over weten? Neemt u dan gerust contact op met mevrouw mr. J. (Jamilla) Rouchdi (0495 – 536 138 / jrouchdi@abenslag.nl).
