
Tussentijds opzegbeding opnemen in de vaststellingsovereenkomst? Toch WW-uitkering!
Wil een werknemer na het einde van het dienstverband in aanmerking komen voor een WW-uitkering, dan moet er worden voldaan aan bepaalde door de wet gestelde voorwaarden. Zo mag een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd deze niet in overleg met haar werkgever tussentijds opzeggen zonder dat die mogelijkheid in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Maar hoe zit het als de werkgever en werknemer bij de vroegtijdige beëindiging gezamenlijk afspreken dat tussentijdse opzegging toch mogelijk is? Daar heeft de Rechtbank Amsterdam zich recentelijk over uitgelaten.
Feiten
De casus blijkt voor een groot deel al uit de inleiding. Het betreft een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarin de mogelijkheid van tussentijdse opzegging niet in de overeenkomst is opgenomen. Toch nemen werknemer en werkgever eerder afscheid van elkaar door middel van een vaststellingsovereenkomst. In de vaststellingsovereenkomst komen zij overeen dat tussentijdse opzegging toch mogelijk is.
De werknemer vraagt na afloop een WW-uitkering aan bij het UWV, maar deze weigert de WW-uitkering uit te betalen voor de periode dat de arbeidsovereenkomst oorspronkelijk nog had doorgelopen. De werknemer is echter van mening dat het haar vrij stond om de arbeidsovereenkomst in overeenstemming met haar werkgever tussentijds te wijzigen. Hierdoor had zij de mogelijkheid om het opzegbeding pas later met haar werkgever overeen te komen. Het UWV gaat hier niet in mee waarna de werknemer zich richt tot de Rechtbank Amsterdam.
Rechtbank Amsterdam
De Rechtbank Amsterdam overweegt als volgt. In artikel 19 lid 4 van de Werkloosheidswet is volgens de rechtbank opgenomen dat de WW-uitkering pas op een later tijdstip wordt uitgekeerd wanneer de arbeidsovereenkomst voor het einde van haar looptijd met wederzijds goedvinden wordt opgezegd zonder dat deze mogelijkheid schriftelijk in de arbeidsovereenkomst is opgenomen.
Uit de tekst van de wet blijkt volgens de rechter niet dat het opzegbeding al bij aanvang van de arbeidsovereenkomst moet zijn overeengekomen. Volgens de rechter staat het werkgever en werknemer vrij om de arbeidsovereenkomst tussentijds te wijzigen. Zo hebben zij ook de mogelijkheid om na aanvang toch een opzegbeding overeen te komen, zolang dit schriftelijk gebeurt. Door het opzegbeding op te nemen in de vaststellingsovereenkomst, wordt voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste. Hierdoor heeft de werknemer volgens de Rechtbank Amsterdam direct na het einde van het dienstverband recht op een WW-uitkering.
Conclusie
De Rechtbank Amsterdam heeft met haar uitspraak bevestigd dat de sanctie van artikel 19 lid 4 van de Werkloosheidswet op eenvoudige wijze kan worden ontweken, namelijk door bij wederzijdse opzegging toch een opzegbeding op te nemen in de vaststellingsovereenkomst. Hierdoor heeft werknemer vanaf het moment van de wederzijdse opzegging gewoon recht op een WW-uitkering.
Heeft u naar aanleiding van dit artikel nog vragen? Neem dan vrijblijvend contact op met mr. E. (Elske) Terheijden via 0495-536138 of eterheijden@abenslag.nl.
