In de afgelopen periode hebben wij via diverse nieuwsitems op onze website al aandacht gevraagd voor het Wetsvoorstel Arbeidsmarkt in Balans (de WAB). Met dit Wetsvoorstel beoogt de wetgever om een nieuwe balans te vinden tussen zekerheden aan de ene kant en kansen voor werknemers aan de andere kant op het terrein van de flexibele arbeid, het ontslagrecht en de Werkloosheidswet. De vormgeving van de arbeidsmarkt knelt immers voor zowel werkgevers als werknemers, nu het huidige wettelijke regime niet voldoende is om werkgevers en werknemers in staat te stellen een arbeidsrelatie aan te gaan die aansluit bij de behoeften en de aard van het werk.
Op 11 oktober 2018 heeft de Raad van State (RvS) echter zijn advies uitgebracht ten aanzien van de WAB en op 7 november jl. is het voorstel vervolgens ter behandeling bij de Tweede Kamer ingediend. Lezing van het uitgebrachte advies levert op dat de RvS (zeer) kritisch is ten aanzien van het Wetsvoorstel.
Algemeen is de RvS van oordeel dat de reeds gesignaleerde problemen met de WAB onvoldoende worden opgelost. Het wetsvoorstel concentreert zich immers vooral op de problemen die ontstaan door het verschil in ‘zekerheid en kansen’ dat bestaat tussen vaste en flexibele werknemers. Weliswaar sluit de voorgestelde probleemaanpak aan bij het wegnemen van deze problemen, maar de koppeling tussen het niveau van bescherming en het type arbeidsrelatie wordt in stand wordt gelaten. Hiermee kunnen ook ná de voorgestelde aanpassingen voor werkgevers en werknemers forse verschillen blijven bestaan. De voorgestelde aanpak is dan ook weinig kansrijk om daadwerkelijk een nieuwe balans op de arbeidsmarkt tot stand te brengen. Een meer brede en fundamentele aanpak is dan ook vereist, aldus de RvS. Met name een goede uniforme regeling en een ‘harde’ ondergrens voor werkenden met een zwakke arbeidsmarktpositie wordt daarbij als oplossing gezien.
Ook heeft de RvS een aantal kritische opmerkingen over de verruiming van de ketenregeling, nu hij zich afvraagt of deze verruiming wel voor de beoogde ‘meer vaste banen’ zal zorgen. Daarnaast zijn de effectiviteit van de aanpassingen voor oproepcontracten en de premiedifferentiatie naar aard van het contract lastiger te voorspellen, aangezien niet bekend is hoe werkgevers daarop zullen anticiperen.
Voorts acht de RvS het onwaarschijnlijk dat de voorgestelde maatregelen voor payrolling en de verruiming van de proeftijd effectief zullen zijn. Opnieuw zullen er immers ongelijkheden ontstaan tussen uitzendkrachten en payrollwerknemers, nu er veel ontwijkingsmogelijkheden te verzinnen zijn; dit nog los van de pensioenproblematiek die in dat geval voor de werkgevers opdoemt.
Ten aanzien van de proeftijd merkt de RvS nog op dat werknemers die voor onbepaalde tijd in dienst worden genomen een forse periode aan onzekerheid zullen kennen, terwijl de verlengde proeftijd ook nog eens als een nieuwe variant van flexibele arbeid kan worden gebruikt. Ten aanzien van de voorgestelde maatregelen voor payrolling en de verlengde proeftijd adviseert de RvS dan ook om die helemaal niet in de huidige vorm op te nemen.
De RvS is daarentegen wel van mening dat met de voorgestelde maatregelen bestaande knelpunten op onderdelen kunnen worden verminderd. Vooral de introductie van de cumulatiegrond (‘de i-grond’) alsmede de aanpassing van de regeling voor de transitievergoeding biedt kansen, aldus de RvS.
Gelet op het advies van de RvS wordt de kans dan ook niet groot geacht dat de WAB in de huidige vorm feitelijk tot Wet zal worden verheven. Niettemin zal de toekomst uitwijzen hoe de wetgever daadwerkelijk met het door de RvS gegeven advies zal omgaan. Uiteraard houden wij u weer op de gebruikelijke wijze op de hoogte van de ontwikkelingen.
Voor vragen over dit artikel kunt u contact opnemen met mr. ing. M.Th.M. (Thijs) Zusterzeel (0495 – 53 61 38 / tzusterzeel@abenslag.nl).