
Onoverdraagbaar en onverpandbaar
Enige tijd geleden heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of een onoverdraagbare vordering ook onverpandbaar is (Hoge Raad 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:984). De Hoge Raad heeft al eerder bevestigd dat een vordering onoverdraagbaar gemaakt kan: worden. Artikel 3:83, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt ook dat door een beding een vordering overdraagbaar gemaakt kan worden. Over onverpandbaarheid spreekt de wet dan weer niet.
De vraag aan de Hoge Raad was dan ook: als een vordering door een beding onoverdraagbaar gemaakt is, is die vordering dan ook onverpandbaar?
De zaak zelf ging om een vof die lid was van een coöperatie die een bloemenveiling exploiteerde. Die coöperatie werd mede door haar leden gefinancierd door een ledenlening en een participatiereserve. In de statuten van de coöperatie was opgenomen dat het lidmaatschap en de participatierekening niet voor overdracht of overgang vatbaar waren. Dit geldt als een beding in de zin van artikel 3:83, lid 2 Bw, zoals we hiervoor al noemden. De vof werd door een bank gefinancierd. De vof had aan de bank al haar vorderingen verpand. De vof ging failliet en daarop heeft de bank haar pandrecht uitgewonnen. De bank meende echter dat daaronder ook de ledenlening en participatiereserve vielen; in totaal ging het om bijna € 100.000,-.
De curator van de vof stelde dat de ledenlening en participatiereserve niet onder het pandrecht vielen: zij waren onoverdraagbaar en dus ook onverpandbaar. De zaak belandt bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad stelt eerst een kader voor de uitleg van een onoverdraagbaarheidsbeding. Is met dat beding een goederenrechtelijk effect beoogd (het kán niet overgedragen worden) of een verbintenisrechtelijk (het mág niet)?
Vervolgens stelt de Hoge Raad vast dat als een vordering niet overgedragen kán worden, er ook geen pandrecht op gevestigd kan worden. Voor een pandrecht is immers overdraagbaarheid van die vordering (en in het algemeen van goederen). De vraag of een vordering dus onverpandbaar is als zij onoverdraagbaar is, is dus afhankelijk van de vraag hoe de onoverdraagbaarheid van die vordering is vormgegeven. Omdat het hof dit kader niet goed heeft toegepast, verwijst de Hoge Raad de zaak door naar het hof Amsterdam.
Heeft u naar aanleiding van dit artikel nog vragen? Neem dan vrijblijvend contact op via 0492 – 749 990
