In Vastgoed & overheid

Ondernemers opgelet: Zorg zélf voor een volledige en juiste aanvraag!

Door Thijs Zusterzeel, geplaatst op 18 juni 2017 in Vastgoed & overheid

Veelvuldig komt het voor dat ondernemers hun bedrijf willen veranderen als gevolg van (bijvoorbeeld) innovatie of het uitbreiden/wijzigen van de productie(capaciteit). In dat geval is het onder meer van belang om te bezien of de vergunningsituatie op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nog actueel is. Hierbij spelen met name de onderdelen bouw, ruimtelijke ordening en milieu een belangrijke rol. Als ondernemer bent u echter te allen tijde zélf verantwoordelijk voor het indienen van een correcte en volledige aanvraag bij het bevoegd gezag (veelal de provinciale of gemeentelijke overheid). De rechtbank Oost-Brabant bevestigde op 5 april 2017 maar weer eens welke consequenties zich kunnen voordoen indien de aanvraag onvolledig is en/of niet naar waarheid is ingevuld (ECLI:NL:RBOBR:2017:1975).

Op 3 december 2013 verleende het bevoegd gezag (in dit geval de provinciale overheid) aan bedrijf ‘X’ een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e. Wabo (het onderdeel ‘milieu’). In de aanvraag die tot deze vergunning heeft geleid, stond vermeld dat de voorgenomen activiteiten (ook) pasten binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan (Bp). De ondernemer deed dan ook géén aanvraag voor een wijziging van het Bp als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c. Wabo. Bij de vergunningverlening moet het bevoegd gezag er op toezien dat de aanvraag om een omgevingsvergunning ziet op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project (en dus ook of de voorgenomen activiteit past binnen het Bp, hetgeen – naar later bleek – niet het geval was). Dit laatste had het bevoegd gezag weliswaar aantoonbaar niet gedaan, maar het bevoegd gezag had tijdens de rechtszitting wel verklaard dat deze beoordeling was nagelaten omdat in de aanvraag stond vermeld: “[……] dat de voorgenomen plannen pasten binnen het Bp, nu het bedrijf ter plaatse al jaren was gevestigd”.

De rechtbank moest zich vervolgens buigen over het beroep van appellanten, die van mening waren dat het bevoegd gezag de verleende omgevingsvergunning van 3 december 2013 moest intrekken ingevolge artikel 5.19 lid 1 onder a. Wabo vanwege het door de ondernemer in de aanvraag verstrekken van onjuiste informatie. Het laatstgenoemde artikel luidt immers: Het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning [……] te verlenen, kan de vergunning [……] geheel of gedeeltelijk intrekken, indien de vergunning [……] ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend”. De rechtbank Oost-Brabant overwoog vervolgens:

“Bij vergunningverlening moet verweerder er op moet toezien dat de aanvraag om een omgevingsvergunning ziet op alle onlosmakelijk verbonden activiteiten binnen het betrokken project. Met andere woorden, als het vergunnen van een inrichting resulteert in een bedrijf in strijd met het bestemmingsplan, zal verweerder de aanvrager in de gelegenheid moeten stellen om ook toestemming te vragen voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Daar heeft verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning van 3 december 2013 niet naar gekeken. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat niet is gecontroleerd of de inrichting past in het bestemmingsplan, omdat in de aanvraag stond vermeld dat dit het geval was en omdat het bedrijf al jarenlang ter plekke was gevestigd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de omgevingsvergunning van 3 december 2013 juist is verleend vanwege de onjuiste informatie in de aanvraag. Dat maakt dat verweerder wel degelijk bevoegd is de omgevingsvergunning van 3 december 2013 op grond van artikel 5.19, eerste lid onder a, van de Wabo in te trekken. Dat heeft verweerder niet onderkend. Deze beroepsgrond slaagt”.

Uit deze uitspraak volgt dat een gedane aanvraag voor een omgevingsvergunning altijd leidend is voor de vraag of de vergunning door het bevoegd gezag moet worden verleend dan wel geweigerd. Indien na verlening van de vergunning blijkt dat deze is toegekend op basis van onjuiste of onvolledige informatie, bestaat de kans dat het bevoegd gezag deze vergunning uiteindelijk (op verzoek) moet gaan intrekken. Dit laatste geldt eens te meer indien (later) mocht blijken dat de voorgenomen activiteiten definitief niet passen binnen het Bp en deze dus ook niet (meer) gelegaliseerd kunnen worden.

Kortom, ondernemers: Zorg zélf voor een volledige en juiste aanvraag! Indien dit immers niet gebeurd, kan het bestuursorgaan een al verleende vergunning intrekken indien (ook op termijn) mocht blijken dat die is verleend op basis van onjuiste en/of onvolledige gegevens. Dit laatste kan grote (financiële) consequenties hebben, nu de voorgenomen innovatie of het uitbreiding/wijziging van de productie(capaciteit) dan feitelijk niet meer mag worden verricht.

De omgevingsrechtspecialisten van Aben & Slag advocaten kunnen u vanzelfsprekend snel en adequaat adviseren over de wettelijke vereisten rondom een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Ook eventuele risico’s en een (mogelijk) te bewandelen weg worden daarbij vakkundig voor u in kaart gebracht. Wij staan voor u klaar!

Voor vragen over dit artikel kunt u contact opnemen met mr. ing. M.Th.M. (Thijs) Zusterzeel (0495 – 53 61 38 / tzusterzeel@abenslag.nl).

Thijs Zusterzeel

Thijs Zusterzeel is al sinds februari 1999 werkzaam in de rechtspraktijk; tot augustus 2009 bij verschillende gemeentelijke overheidsorganisaties en aansluitend als advocaat bij Aben & Slag advocaten.