
Matiging boetebeding; verandering van koers?
Op 14 februari 2018 heb ik naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:251) een artikel (https://www.abenslag.nl/nieuws/huis-kopen-let-op-met-het-financieringsvoorbehoud/) gepubliceerd over het financieringsvoorbehoud bij de aankoop van een woning en de gevolgen van het niet tijdig of niet correct inroepen ervan. Conclusie was dat een koper die het financieringsvoorbehoud niet tijdig of niet correct inroept de boete in de regel verschuldigd zal zijn. Een beroep op matiging van die boete werd vrijwel altijd verworpen. Daarbij werd standaard overwogen dat de vraag of de verkoper schade had geleden van weinig betekenis was, daar het boetebeding een standaardbeding is dat gebruikelijk is in de Nederlandse praktijk bij de verkoop van woonhuizen.
In haar uitspraak van 9 mei 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:1936) gooit dezelfde rechtbank Midden-Nederland het echter over een geheel ander boeg. Hoewel ook in deze zaak werd geoordeeld dat de koper de boete (van € 36.000) in beginsel verschuldigd was, werd het beroep op matiging ditmaal wel gehonoreerd.
Op grond van artikel 6:94 lid 1 BW, welk artikel de matiging regelt, is voor matiging slechts plaats indien de billijkheid dat klaarblijkelijk eist. Dit brengt met zich dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt.
De rechter stelt vervolgens vast dat de verkoper erin is geslaagd de woning na korte tijd alsnog te verkopen dat de schade die verkoper dientengevolge had geleden beperkt bleef tot € 895,-. De schade bedroeg dan ook 2,5% van de gevorderde boete, hetgeen maakte dat de boete volgens de rechtbank buitensporig was in verhouding tot de schade.
Vanwege deze wanverhouding werd het beroep op matiging gehonoreerd. De rechtbank matigde de boete tot € 9.000,-, zijnde 10 maal de geleden schade en 25% van de contractuele boete.
Deze uitspraak is behoorlijk opmerkelijk te noemen. In een tijdsbestek van nog geen 5 maanden wijst de rechtbank Midden-Nederland namelijk twee compleet van elkaar afwijkende uitspraken omtrent één en hetzelfde onderwerp.
In de uitspraak van 31 januari 2018 oordeelt de rechtbank Midden-Nederland dat een boetebeding juist bedoeld is om de discussie over eventuele schade en omvang daarvan te voorkomen en dat het dus niet van belang is dat de schade van de verkoper in werkelijkheid lager of afwezig is. De volledige boete ten bedrage van € 22.100,- werd toegewezen. Dit overigens conform vaste rechtspraak van andere rechters in Nederland. Op 9 mei 2018 oordeelt diezelfde rechtbank Midden-Nederland dus dat de omvang van de schade wel degelijk van belang is. De boete werd in aanmerkelijke mate gematigd tot € 9.000,-.
Voor nu is het voornamelijk de vraag of deze uitspraak een “uitzondering op de regel” vormt, of dat de rechtbank Midden-Nederland met deze uitspraak een andere weg is ingeslagen. De toekomst zal het moeten uitwijzen. Het moge in ieder geval duidelijk zijn dat het geven van een redelijke inschatting van de uitkomst van een procedure hiermee aanzienlijk lastiger is geworden.
Voor vragen over dit artikel kunt u contact opnemen met de heer mr. R.A. Stoks (0495-536138 / rstoks@abenslag.nl).
