
Kindgebonden budget en partneralimentatie
Op 12 april 2017 werd door mr. Daniëlle Kuppens een artikel onder uw aandacht gebracht ten aanzien van een prejudiciële vraag die het Gerechtshof aan de Hoge Raad heeft gesteld. De vraag luidde als volgt:
“Moet in het kader van de vaststelling van de op de voet van artikel 1:157 BW door de ene aan de andere (gewezen) echtgenoot verschuldigde uitkering tot levensonderhoud rekening worden gehouden met het door de onderhoudsgerechtigde echtgenoot ontvangen kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, door dit te beschouwen als inkomen van laatstgenoemde echtgenoot, met als gevolg dat het kindgebonden budget in mindering strekt op diens behoefte aan een uitkering tot levensonderhoud, dan wel is bij het kindgebonden budget sprake van een overheidsbijdrage van aanvullende aard waarvan het karakter meebrengt dat die bijdrage bij het vaststellen van de behoefte buiten beschouwing moet worden gelaten en enkel bij de berekening van de draagkracht van de onderhoudsgerechtigde (in het kader van de jusvergelijking) in aanmerking moet worden genomen?”
Deze vraag is van belang omdat er sprake kan zijn van duizenden euro’s verschil aan inkomsten op jaarbasis. De Hoge Raad heeft op 7 juli 2017 een antwoord gegeven op bovenstaande rechtsvraag.
“Uit het voorgaande volgt dat de vraag aldus moet worden beantwoord, dat bij het kindgebonden budget sprake is van een overheidsbijdrage van aanvullende aard, waarvan het karakter meebrengt dat die bijdrage buiten beschouwing moet worden gelaten bij het vaststellen van de behoefte van de alimentatiegerechtigde aan een uitkering tot levensonderhoud op de voet van art. 1:157 BW.”
De Hoge Raad komt hiertoe door te overwegen:
“dat het kindgebonden budget ertoe strekt gezinnen met lagere inkomens een bijdrage te verstrekken in de kosten van de tot het gezin behorende kinderen.”
Daarmee verdraagt zich dan volgens de Hoge Raad niet dat (een gedeelte van) het kindgebonden budget zou moeten worden aangewend om in de eigen kosten van de alimentatiegerechtigde te voorzien. Maar bij de vaststelling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige dient evenmin rekening te worden gehouden met het te ontvangen kindgebonden budget. In zoverre onderscheidt het kindgebonden budget zich van bijvoorbeeld huurtoeslag. Anders dan het kindgebonden budget, dient huurtoeslag ertoe de kosten van de alimentatieplichtige zelf te dekken, aldus de Hoge Raad.
Vervolgens stelt de Hoge Raad aan de orde dat deze conclusie niet anders wordt indien het bedrag aan kindgebonden budget het eigen aandeel van de desbetreffende ouder in de kosten van de kinderen overtreft. Het kindgebonden budget moet volgens de Hoge Raad alleen voor de kinderen worden aangewend en niet voor een ander doel (zoals de kosten van levensonderhoud van de ontvangende ouder). De Hoge Raad acht dit ook daarom gerechtvaardigd, omdat de kosten van de kinderen forfaitair worden vastgesteld en de werkelijke kosten hoger kunnen zijn.
Wat betekent dit voor de praktijk?
Indien in een eerdere beslissing de behoefte aan een bijdrage (van de alimentatiegerechtigde) lager is vastgesteld, gelet op het te ontvangen kindgebonden budget, dan is deze uitspraak van de Hoge Raad een relevante wijziging van omstandigheden en kan er opnieuw gerekend worden. De behoefte aan een bijdrage wordt dan opnieuw vastgesteld evenals de draagkracht.
Heeft u naar aanleiding van dit artikel vragen of wilt u hier meer over weten? Neemt u dan gerust contact op met mevrouw mr. J. (Jamilla) Rouchdi (0495 – 536 138 / jrouchdi@abenslag.nl).
