
Hoge Raad: interne (personeels)kosten vormen schade
In de rechtspraak is al vaker de vraag aan de orde gekomen of interne kosten van personeel in aanmerking komen als schadevergoeding. Het gaat dan met name over uren die personeelsleden hebben moeten maken in het kader van een schadegeval. Daarover is in het verleden verschillend gedacht. Zo werd frequent aangevoerd dat deze personele kosten geen schade konden opleveren omdat dit personeel toch al op de loonlijst stond en sowieso uitbetaald had dienen te worden. De Hoge Raad maakt in zijn arrest van 17 juni 2022 duidelijk dat deze interne uren wel degelijk als schade voor vergoeding in aanmerking komen. Ook als het gaat om uren van personeelsleden van een publiek orgaan.
In feitelijke instanties stond een beroepsfout centraal van door gemeente ingeschakelde notarissen. Als gevolg van deze beroepsfout stelde de gemeente schade te hebben geleden. Een van de schadeposten betrof de door ambtenaren gemaakte interne uren (door de gemeente geraamd op € 52.056,10) in het kader van de gemeentelijke afwikkeling van de beroepsfout.
Eerst terug naar de basis. Uitgangspunt bij de berekening van de omvang van de schadevergoedingsverplichting is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand dient te worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Dit betekent dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de werkelijke toestand met de toestand zoals die vermoedelijk zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden (de hypothetische situatie). Alle omstandigheden van het concrete geval dienen te worden betrokken.
Ten aanzien van het bestaan van de omvang van de schade is het uitgangspunt dat de gewone bewijsregels gelden, maar dat de rechter ingevolge artikel 6:97 Burgerlijk Wetboek bevoegd is de schade te begroten die met de aard van de schade het meest in overeenstemming is, dan wel de schade te schatten. Stelplicht en bewijslast liggen in dit geval op de benadeelde (lees: degene die schade heeft geleden), waarbij geldt dat daaraan onder omstandigheden niet al te hoge eisen kunnen worden gesteld. Voordelen voortvloeiend uit de schadeveroorzakende gebeurtenis moeten worden betrokken in de berekening van de schadevergoeding voor zover dat redelijk is. Dit uitgangspunt geldt zowel bij de berekening van de omvang van de schade door de werkelijke situatie te vergelijken met de hypothetische situatie (artikel 6:95 tot en met 6:97 Burgerlijk Wetboek), als bij het volgen van de benaderingswijze van de voordeelstoerekening (artikel 6:100 Burgerlijk Wetboek).
In appel oordeelde het Hof dat voor de vergoedbaarheid van interne kosten onvoldoende is dat reeds in dienst zijnd personeel werkzaamheden uitvoert. In cassatie werd onder verwijzing naar rechtspraak van de Hoge Raad (zie hier) reeds betoogd dat (1) redelijke loonkosten van redelijke activiteiten ten behoeve van het voorkomen, herstellen of verhalen van schade voor vergoeding in aanmerking komen, ook waar het gaat om publieke organen, (2) van belang is dat het gaat om gemaakte loonkosten waarvoor de gemeente het resultaat van de reguliere werkzaamheden heeft moeten missen en (3) het inzetten van personeel voor noodzakelijkerwijs te nemen maatregelen als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis, schade oplevert.
De conclusie van de A-G Valk luidde al dat dit oordeel getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. De conclusie is hier te lezen.
De Hoge Raad deelt de visie van de A-G en maakt duidelijk dat als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking komen redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade, redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 lid 2 Burgerlijk Wetboek). Ook interne kosten kunnen, voor zover zij redelijk zijn, voor vergoeding in aanmerking komen. Dat de kosten zien op reguliere werktijd van de medewerkers van de benadeelde maakt dit niet anders, aldus de Hoge Raad.
