
Hoge Raad geeft duidelijkheid over toepasselijk recht bij doorstart vanuit faillissement
De rechtspraak was verdeeld over de vraag welk criterium er geldt bij een doorstart vanuit faillissement die vóór 1 juli 2015 heeft plaatsgevonden.
Onder het oude recht was voor het leerstuk van opvolgend werkgeverschap na faillissement het Wolters/Van Tuinen-arrest (ECLI:NL:HR:2012:BV9603) van belang. Van opvolgend werkgeverschap na faillissement was onder het oude recht sprake indien:
- enerzijds de nieuwe arbeidsovereenkomst wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige arbeidsovereenkomst, en
- anderzijds tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheid en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever.
Dit tweede criterium, het zodanige “bandencriterium”, speelt onder de WWZ geen rol meer en is sinds 1 juli 2015 komen te vervallen.
Indien van de werknemer in de nieuwe functie wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden worden geëist als in de vorige arbeidsovereenkomst is er sprake van opvolgend werkgeverschap, óók na faillissement. Dit is opgenomen in artikel 7:668a lid 2 BW. Bij een doorstart vanuit faillissement na 1 juli 2015 wordt opvolgend werkgeverschap dan ook sneller aangenomen.
Het was echter onduidelijk welk criterium gebruikt dient te worden bij de beoordeling van opvolgend werkgeverschap na de invoering van de WWZ, maar waarbij de doorstart voor de invoering van de WWZ had plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft hierover op 17 november 2017 duidelijkheid gegeven. Die doorstart moet worden beoordeeld aan de hand van het oude recht, aldus aan de hand van het leerstuk uit het Wolters/Van Tuinen arrest.
Voor vragen over dit artikel kunt u contact opnemen met mevrouw mr. drs. J.A. (Jane) van Soolingen (0495-536138 / jsoolingen@abenslag.nl).
