
Het recht van vruchtgebruik op vorderingen dient niet het beoogde doel
In de praktijk komt het nog wel eens voor dat er een recht van vruchtgebruik wordt gevestigd op een vordering. Alhoewel het strikt juridisch mogelijk is om een recht van vruchtgebruik op een vordering te vestigen, leidt deze constructie echter niet tot het resultaat dat de vruchtgebruiker daarbij voor ogen heeft gehad. Wat de vruchtgebruiker namelijk wil, is dat aan hem de betaling uit hoofde van de betreffende vordering toekomt. Dit is echter niet het geval. Bij een recht van vruchtgebruik op een vordering, komt de betaling (‘het geldbedrag’) uit hoofde van de vordering namelijk toe aan de ‘eigenaar’ van de vordering en daarmee aan degene die de vordering in vruchtgebruik heeft gegeven.
Dit laatste heeft de Hoge Raad recent geoordeeld in een geschil tussen Telecom Vastgoed en KPN, waarbij eerstgenoemde een recht van vruchtgebruik heeft gevestigd op de huurpenningen en retributies welke KPN dient te betalen aan de eigenaren van de grond waarop KPN haar antennes heeft geplaatst (ECLI:NL:HR:2022:1331). Telecom Vastgoed heeft de eigenaren van de grond daarbij een afkoopvergoeding betaald, waarbij zij middels een recht van vruchtgebruik op de huur- /retributievordering meende gerechtigd te zijn tot de periodieke ontvangst van de huurpenningen van KPN.
De Hoge Raad heeft daarbij geoordeeld dat Art. 3:201 BW bepaalt dat vruchtgebruik het recht geeft om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten. Hetgeen door inning van aan vruchtgebruik onderworpen vorderingen wordt ontvangen, behoort aan de hoofdgerechtigde toe en is eveneens aan het vruchtgebruik onderworpen (art. 3:213 lid 1 BW). Uit deze bepalingen vloeit voort dat het recht van vruchtgebruik op vorderingen niet kan dienen om zich hetgeen door inning van die vorderingen wordt ontvangen, toe te eigenen. Dat zou immers erop neerkomen dat het geïnde tegelijkertijd het goed is waarop het vruchtgebruik rust en de vrucht. Het gesloten stelsel van goederenrechtelijke rechten brengt mee dat geen recht van vruchtgebruik kan worden gevestigd dat niet aan de wettelijke omschrijving voldoet.
Uit voorgaande volgt eens te meer dat het Nederlandse goederenrecht een gesloten stelsel is dat niet door (de wil of bedoeling van) partijen kan worden opgerekt. Daarmee luistert het opmaken van dergelijke (zekerheids)constructies, waarbij beperkte rechten -zoals bijvoorbeeld het recht van vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, pandrecht, hypotheekrecht- gemoeid zijn, altijd zeer nauw. Het onjuist toepassen van dergelijke rechten leidt (vaak) tot niets.
