In Insolventierecht & herstructurering

Gevolgen niet-naleving milieuverplichtingen in faillissement

Door Malou van Vroonhoven, geplaatst op 18 juni 2021 in Insolventierecht & herstructurering

Door de Rechtbank Rotterdam zijn op 23 september 2020 prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld met betrekking tot de vraag of geldschulden die voortvloeien uit de bestuursrechtelijke handhaving jegens de curator van milieurechtelijke verplichtingen ten aanzien van een tot de boedel behorende inrichting, zijn aan te merken als boedelschulden, als verifieerbare concurrente faillissementsschulden, of als niet-verifieerbare faillissementsschulden. In zijn beslissing van 4 juni 2021 heeft de Hoge Raad voormelde vragen als volgt beantwoord.

De kwalificatie

De vraag of een vordering uit hoofde van bestuursrechtelijke handhaving (van milieuverplichtingen) al dan niet kan worden aangemerkt als boedelschuld is van belang voor de voldoening van die vordering. Een kwalificatie als boedelschuld brengt immers met zich mee dat deze vordering voorrang heeft op alle prefaillissementsschulden. De kans dat deze vordering alsdan in een faillissement zal worden voldaan, is daarmee groter.

De Hoge Raad herhaalt in zijn beslissing van 4 juni 2021  zijn eerdere overweging dat er in ieder geval sprake is van een boedelschuld (i) indien dat uit de wet voortvloeit; (ii) indien een (boedel)schuld door de curator is aangegaan; of (iii) indien een (boedel)schuld het gevolg is van een handelen van de curator welke in strijd is met een op hem in zijn hoedanigheid rustende verbintenis of verplichting.

“Leeft de curator deze op hem rustende verplichtingen niet na, dan kunnen aan hem in zijn hoedanigheid van curator bestuursrechtelijke lasten worden opgelegd.”

Voorts overweegt de Hoge Raad:

2.6.4. De hiervoor in 2.6.3 genoemde rechtspraak van de Afdeling en het CBb brengt mee dat op de curator in zijn hoedanigheid een eigen, zelfstandige verplichting rust tot naleving van de milieuwetgeving ten aanzien van een tot de boedel behorende inrichting, en dat als de curator die verplichting niet naleeft, aan hem in zijn hoedanigheid bestuursrechtelijke lasten (zoals een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom) kunnen worden opgelegd. In zodanig geval volgt uit de hiervoor in 2.6.2 genoemde rechtspraak van de Hoge Raad dat schulden die voortvloeien uit zodanige bestuursrechtelijke lasten, boedelschulden zijn. Deze schulden zijn immers een gevolg van een handelen of nalaten van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verplichting.

Met andere woorden: een curator dient zorg te dragen voor de naleving van de milieuwetgeving ten aanzien van een tot de boedel behorende inrichting, zoals bijvoorbeeld een wasstraat van een autobedrijf. Leeft de curator deze op hem rustende verplichtingen niet na, dan kunnen aan hem in zijn hoedanigheid van curator bestuursrechtelijke lasten worden opgelegd. De schulden die hieruit voortvloeien moeten dan gekwalificeerd worden als boedelschulden.

Hierbij acht de Hoge Raad het niet van belang of de betreffende schulden zijn ontstaan als gevolg van gebeurtenissen die volledig voor het faillissement hebben plaatsgevonden, of de gebeurtenissen eenmalig waren, dan wel voor het faillissement zijn begonnen en daarna voortduren. Voorts is niet van belang wat voor soort milieuverplichting aan de orde is.

Heeft u vragen naar aanleiding van deze uitspraak? Voor meer informatie kunt u contact opnemen met een van onze  insolventierechtspecialisten via het telefoonnummer 0495 – 53 61 38.

Malou van Vroonhoven

Malou van Vroonhoven heeft Ondernemingsrecht gestudeerd aan Tilburg University. Gedurende haar studie heeft zij een exchangeprogramma gevolgd aan de University of Hull, gelegen in het Verenigd Koninkrijk.