De curator zal alle aangemelde vorderingen inventariseren en noteren op de crediteurenlijst van het specifieke faillissement. De Wet maakt een onderscheid tussen schulden van vóór datum faillissement (de zogenaamde pre-faillissementschulden) en de schulden ná datum faillissement (boedelschulden).
In beginsel gaan schulden die na datum faillissement zijn ontstaan voor op schulden die voor datum faillissement zijn ontstaan, doch slechts indien de schulden van na datum faillissement zijn ontstaan op basis van de Faillissementswet of door het handelen van de curator (de zogenaamde boedelschulden). De schulden van voor datum faillissement zijn te verdelen in preferente schuldeisers en concurrente schuldeisers. Preferente schuldeisers (zoals de Belastingdienst, werknemers etc.) genieten op basis van de wet voorrang boven concurrente schuldeisers; dit betekent dat zij bij een uitkering een hogere rang hebben. De rangorde is als volgt:
- Boedelschulden (salaris curator, kosten voor de afwikkeling, UWV etc.);
- Preferente schulden (Belastingdienst, UWV, werknemers);
- Concurrente schulden.
(Nb. binnen de boedelschulden en preferente schulden bestaan ook weer verschillende rangen).
Zodra duidelijk is dat het faillissement kan worden afgewikkeld, zal de curator vaststellen hoeveel het vermogen bedraagt dat kan worden uitgekeerd. Soms is er helemaal geen vermogen of niet voldoende vermogen om de boedelschulden te betalen. In dat geval zal de curator de Rechtbank verzoeken het faillissement te mogen “opheffen bij gebrek aan baten”. Het faillissement wordt dan afgewikkeld zonder een uitkering aan preferente en concurrente schuldeisers.
Indien er voldoende vermogen is om de boedelschulden en (een gedeelte van) de preferente schulden te betalen, dan zal de curator een verzoek indienen om het faillissement “vereenvoudigd” te mogen afwikkelen. In dat geval blijft de afwikkeling van de concurrente schulden achterwege.