
De terugkeer van de persoonlijke omstandigheden in het arbeidsrecht!?
Afgelopen vrijdag (30 juni 2017) heeft de Hoge Raad een arrest (ECLI:NL:HR:2017:1187) gewezen met mogelijk verstrekkende gevolgen voor het ontslagrecht en de positie van de werknemer.
Het arrest van de Hoge Raad betreft (de hoogte van) de billijke vergoeding. In een aantal gevallen kan de rechter aan de werknemer in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst een billijke vergoeding toekennen. De aanspraak op deze vergoeding bestaat naast de eventuele aanspraak op de transitievergoeding.
Een vraagpunt is in hoeverre de gevolgen van het ontslag voor de werknemer mogen meewegen bij het vaststellen van de billijke vergoeding.
De Hoge Raad heeft nu bepaald dat hoewel in de toelichting bij de Wwz is opgemerkt dat de hoogte van de billijke vergoeding naar haar aard in relatie zal staan tot het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever en niet tot de gevolgen van het ontslag (deze gevolgen worden geacht reeds te zijn verdisconteerd in de transitievergoeding), hieruit echter niet kan worden afgeleid dat de gevolgen van het ontslag bij het vaststellen van de billijke vergoeding geen rol mogen spelen.
Onder omstandigheden kan volgens de Hoge Raad ook rekening worden gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd.
Het uitgangspunt dat onder meer door het Hof werd gehanteerd, dat de billijke vergoeding primair een punitief (bestraffend) effect dient te hebben, wordt expliciet door de Hoge Raad verworpen.
De uitspraak van de Hoge Raad lijkt te tenderen naar een ruimhartigere (en dus hogere) toekenning van billijke vergoedingen. Een zeer interessante uitspraak aldus!
Hyperlink: ECLI = https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2017:1187
