In Ondernemingsrecht

De projectvennootschap en bestuurdersaansprakelijkheid

Door Marc Rooijen, geplaatst op 19 juni 2017 in Ondernemingsrecht

De projectvennootschap is een vaker voorkomende figuur die doorgaans wordt gebruikt ter spreiding van risico’s binnen het concern. Het is bijvoorbeeld gebruikelijk dat een projectontwikkelaar specifieke bouwprojecten onderbrengt in aparte vennootschappen. Dat dit niet zonder risico’s is toont de uitspraak van de Hoge Raad inzake Hanzevast/G4 (ECLI:NL:HR:2017:484).

De casus betrof kort samengevat het volgende. G4 heeft het project Euroborg te Groningen ontwikkeld en gebouwd. Het project Euroborg omvat een multifunctioneel (voetbal)stadion (dat van FC Groningen) en kantoren. Hanzevast III is een projectvennootschap waarvan de aandelen worden gehouden door Hanzevast Beleggingen.

Hanzevast c.s. en G4 hebben langdurig onderhandeld over de koop door Hanzevast van kantoorruimte in Euroborg. In een brief van 27 mei 2004 van Hanzevast III aan G4 Beheer heeft Hanzevast III aangeboden het appartementsrecht te kopen onder de in de brief vermelde voorwaarden. De brief (de koopovereenkomst) is ondertekend door Hanzevast III, in de brief aangeduid als “koper”, en G4, in de brief aangeduid als “verkoper”.

In een brief van 29 juli 2005 – na maanden onderhandeld te hebben over de vormgeving en (technische) uitvoering van de kantoorruimte – aan G4 heeft Hanzevast III zich op het standpunt gesteld dat geen overeenstemming is bereikt over een koopovereenkomst. Voor zover wél overeenstemming zou zijn bereikt, schoot G4 volgens Hanzevast III ernstig tekort in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen doordat zij niet bereid was de kantoorruimte tegen de overeengekomen koopprijs op het vereiste niveau op te leveren. Hanzevast III heeft G4 in de brief een termijn van vijftien dagen gesteld om alsnog te bevestigen dat zij zou overgaan tot tijdige levering van de kantoorruimte op het vereiste opleveringsniveau tegen betaling van de overeengekomen koopprijs, bij gebreke waarvan Hanzevast III de koopovereenkomst zou ontbinden.

Tot zover de feiten.

In cassatie werd uitgegaan van het volgende. De ontbindingsverklaring van Hanzevast III was niet gerechtvaardigd en heeft geleid tot verzuim van Hanzevast III ten aanzien van haar verplichting de koopovereenkomst na te komen. Nu beide partijen de koopovereenkomst voor beëindigd houden en zuivering van het verzuim niet meer mogelijk is, is Hanzevast III op grond van art. 6:74 BW aansprakelijk en kan zij aan G4 niet tegenwerpen dat de koopovereenkomst niet is ontbonden.

In cassatie speelde vervolgens de vraag of Hanzevast Beleggingen als bestuurder van Hanzevast III aansprakelijk is voor de schade die G4 heeft geleden doordat Hanzevast III niet aan haar verplichting tot schadevergoeding kan voldoen.

Het Hof had geoordeeld dat Hanzevast Beleggingen als bestuurder aansprakelijk kon worden gehouden:

De grieven (…) richten zich tegen het oordeel dat Hanzevast als bestuurder van Hanzevast III medeaansprakelijk is voor de schade voor zover Hanzevast III niet in staat blijkt te zijn de schade aan G4 te vergoeden. Het hof stelt het volgende voorop. In projecten als het onderhavige is het niet ongebruikelijk dat een lege projectvennootschap wordt opgericht die als koper zal optreden en door de moedervennootschap van middelen zal worden voorzien op het moment dat het vastgoed wordt geleverd. Partijen zijn in onderhavige zaak overeengekomen dat Hanzevast de projectvennootschap Hanzevast III zou fourneren op het moment van levering en er aldus zorg voor zou dragen dat de koper de met G4 gesloten overeenkomst zou kunnen nakomen. Onder die condities heeft de bestuurder van Hanzevast III namens Hanzevast III de overeenkomst met G4 ondertekend. Bij het aangaan van de overeenkomst zijn partijen er dus beide van uitgegaan dat de projectvennootschap Hanzevast III de koopovereenkomst zou kunnen nakomen omdat zij dan van voldoende financiële middelen zou zijn voorzien. De verantwoordelijkheid van de bestuurder lag er dus in Hanzevast III tijdig te (laten) fourneren zodat zij in staat zou zijn de overeenkomst met G4 na te komen. G4 heeft in dat verband geen zekerheden bedongen, ervan uitgaande dat Hanzevast – destijds kapitaalkrachtig als grootste kantorenbelegger in Nederland – de projectvennootschap de aankoopsom c.a. zou verstrekken op het moment van levering. Naar het oordeel van het hof mocht G4 daar destijds ook van uitgaan.

Hanzevast III is niet nagekomen maar heeft – ten onrechte – de ontbinding ingeroepen. G4 heeft daardoor in beginsel recht op vergoeding van het positief contractsbelang dat in zoverre in plaats komt van de nakoming van Hanzevast III. Het moet als onrechtmatig worden geoordeeld indien Hanzevast als bestuurder in weerwil van de overeenkomst Hanzevast III op het moment van levering niet zou hebben voorzien van de financiële middelen om haar in staat te stellen de overeenkomst met G4 na te komen. In het verlengde daarvan ligt het dat niet kan worden aanvaard dat de bestuurder de projectvennootschap niet van financiële middelen voorziet indien de projectvennootschap door een ongegronde ontbinding niet nakomt, haar verzuim niet zuivert en daarom gehouden is het positief contractsbelang aan haar wederpartij te voldoen.

Op deze gronden oordeelt het Hof dat Hanzevast Beleggingen als bestuurder van Hanzevast III een ernstig persoonlijk verwijt treft en zij dus aansprakelijk is voor zover zij Hanzevast III niet van voldoende financiële middelen zou voorzien om het positief contractsbelang aan G4 te voldoen.

In cassatie voert Hanzevast c.s. aan dat het Hof op basis van de door haar genoemde omstandigheden niet tot de conclusie had kunnen komen dat Hanzevast Beleggingen een ernstig persoonlijk verwijt trof. De Hoge Raad bekrachtigt het arrest van het Hof:

Hanzevast Beleggingen heeft, namens de daartoe speciaal door haar opgerichte lege projectvennootschap Hanzevast III, de onderhandelingen met G4 c.s. gevoerd en de koopovereenkomst ondertekend. Ingevolge de koopovereenkomst tussen Hanzevast III en G4 mocht laatstgenoemde ervan uitgaan dat Hanzevast Beleggingen ervoor zou zorgdragen dat Hanzevast III van voldoende financiële middelen zou worden voorzien om op het moment van levering van de kantoorruimte de koopsom te kunnen voldoen. Ook Hanzevast Beleggingen was zich ervan bewust dat G4 daarvan uitging en om die reden geen zekerheden had bedongen. Het zou onrechtmatig tegenover G4 zijn geweest indien Hanzevast Beleggingen op het moment van levering van de kantoorruimte niet ervoor zou hebben zorggedragen dat Hanzevast III van voldoende financiële middelen zou zijn voorzien om de koopsom te voldoen. Naar het oordeel van het hof is van onrechtmatigheid eveneens sprake in het onderhavige geval, waarin Hanzevast Beleggingen als bestuurder van Hanzevast III de ontbinding van de koopovereenkomst op onjuiste gronden heeft ingeroepen, daaruit een schadevordering van G4 jegens Hanzevast III is voortgevloeid en Hanzevast Beleggingen nalaat ervoor zorg te dragen dat Hanzevast III van voldoende financiële middelen is voorzien om die schadevordering te kunnen voldoen.

Door op grond van de hiervoor weergegeven, in onderlinge samenhang te beschouwen omstandigheden en overwegingen te oordelen dat Hanzevast Beleggingen als bestuurder van Hanzevast III aansprakelijk is jegens G4 omdat haar persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van haar handelen, heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. In zijn oordeel ligt besloten dat Hanzevast Beleggingen heeft bewerkstelligd of toegelaten dat Hanzevast III haar verplichtingen jegens G4 niet kon nakomen, terwijl Hanzevast Beleggingen wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat Hanzevast III geen verhaal zou bieden voor de schadevordering van G4 doordat Hanzevast Beleggingen niet ervoor heeft zorggedragen dat Hanzevast III van financiële middelen is voorzien. Het oordeel van het hof kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder op juistheid worden onderzocht; het is ook niet onbegrijpelijk.

Kern van de zaak is dus het vertrouwen dat G4 aan de overeenkomst met Hanzevast III mocht ontlenen ter zake de financiële steun van Hanzevast Beleggingen. Het arrest leert dat hoewel een projectvennootschap een aparte juridische entiteit is, de achterliggende bestuurder niet buiten schot blijft indien in het traject naar de totstandkoming van – in casu – een koopovereenkomst een bepaalde mate van vertrouwen wordt gewerkt dat de overeenkomst nagekomen zou kunnen worden (dan wel een verplichting tot schadevergoeding in geval van niet-nakoming). De bestuurder treft dan een persoonlijk ernstig verwijt doordat er in juridische zin wordt verhinderd c.q. bewerkstelligd dat een overeenkomst niet kan worden nagekomen (ook wel de Ontvanger/Roelofsen-leer genoemd).

ECLI:NL:HR:2017:484 = http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2017:484

Heeft u naar aanleiding van dit artikel vragen of wilt u hier meer over weten? Neemt u dan gerust contact op met mr. M.M.M. (Marc) Rooijen  (0495 – 536 138 / mrooijen@abenslag.nl).

Marc Rooijen

Marc Rooijen voltooide de Master opleidingen Civiel recht en Togamaster aan de Universiteit Maastricht. Met ingang van 1 september 2009 is Marc in dienst bij Aben & Slag Advocaten. Hij houdt zich in hoofdzaak bezig met het procederen voor en het adviseren van commerciële partijen en overheden.