In Handelsrecht & procederen

Conservatoir leveringsbeslag op merkrechten? Tegen wie moet u dan procederen?

Door Fleur van Helmond, geplaatst op 25 februari 2022 in Handelsrecht & procederen

Conservatoir leveringsbeslag kan interessant zijn wanneer een goed is gekocht, maar de verkopende partij het goed niet wil leveren. Met dit beslag is het mogelijk tot zekerheid van het recht op levering van dat goed beslag te leggen op het goed. Zo voorkom je dat het goed in de tussentijd verduisterd wordt. Conservatoir leveringsbeslag is ook mogelijk als het gaat over merkrechten. Een merk is een bepaald ‘teken’ zoals het logo, waarmee een onderneming zich onderscheidt van concurrenten. Als houder van een merkrecht heb je een uitsluitend recht op het gebruik van dit merk. Een merk is voorts een vermogensrecht, waarop beslag kan worden gelegd. 

De Hoge Raad heeft recent een arrest gewezen waar het conservatoir beslag tot levering van merkenrechten centraal staat. In de kwestie die voorlag bij de Hoge Raad hebben twee partijen een licentieovereenkomst gesloten, waarin contractueel het recht van partij X op levering van de merkrechten door partij Y is vastgelegd. Partij Y levert de merkrechten op enig moment niet. Partij X gaat dan over tot het leggen van conservatoir leveringsbeslag op de merkrechten, zodat het recht op levering van de merkrechten veilig is gesteld. 

Het conservatoir leveringsbeslag is daarvoor uitermate geschikt. Een dergelijk beslag heeft immers zogenaamde ‘blokkerende werking’. Indien partij Y de merkrechten toch overdraagt aan een derde partij, kan de beslaglegger (partij X) die overdracht negeren. Partij X moet als beslaglegger wel op korte termijn na het leggen van het beslag een eis in de hoofdzaak instellen (artikel 700 lid 3 Rv). De eis in de hoofdzaak is dan: nakoming van de verplichting tot overdracht door partij Y. 

Wat blijkt, partij Y heeft het merkrecht overgedragen aan een derde en is daarna gefailleerd.  Volgens het hof kan partij X daarom geen vordering in de hoofdzaak instellen tegen partij Y. De vordering wordt afgewezen door het hof.

In cassatie beantwoord de Hoge Raad in de kern twee vragen: 1) Tegen wie moet de beslaglegger procederen? en 2) Wat als de beslagen schuldenaar failleert?

De Hoge Raad overweegt dat het oordeel van het hof onjuist is. De Hoge Raad stelt dat de beslaglegger (partij X) zijn eis in beginsel moet instellen tegen zijn schuldenaar partij Y, óók als partij X weet dat het goed al is overgedragen aan een derde. Volgens de Hoge Raad kan dan nog steeds worden vastgesteld dat partij X tegenover zijn schuldenaar partij Y recht heeft op levering. Het faillissement van partij Y staat aan toewijzing van de vordering niet in de weg.  De procedure kan tegen deze partij worden voortgezet, zo overweegt de Hoge Raad.

De Hoge Raad overweegt ook in dit arrest dat aan de hand van artikel 3:298 BW moet worden bepaald of de beslaglegger tegenover de derde recht heeft op levering. Op basis van dit artikel kan worden beslist wiens recht op levering in hun onderlinge verhouding voorgaat. 

De Hoge Raad komt met dit arrest terug op hetgeen is overwogen in een eerder arrest uit 2015 (HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3299, r.o. 3.5.7.), waarin hij besliste dat de beslaglegger de procedure in dat geval moet voortzetten tegen degene die het beslagen goed heeft verkregen (de derde) en niet tegen de schuldenaar. 

Heeft u naar aanleiding van dit artikel nog vragen? Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de advocaten van Aben & Slag Advocaten via het telefoonnummer 0495-536138 (Weert) of 0492-749990 (Helmond) of via het e-mailadres info@abenslag.nl.