
Aanscherping betaaltermijnen – Wet tegengaan van onredelijk lange betaaltermijnen
Op 7 maart 2017 heeft ook de Eerste Kamer ingestemd met het initiatiefwetsvoorstel Wet uiterste betaaltermijn van zestig dagen voor grote ondernemingen (hierna: de wet). Deze wet treedt op 1 juli a.s. in werking.
Met deze wet wordt artikel 119a Boek 6 Burgerlijk Wetboek gewijzigd, in die zin dat grote ondernemingen geen betalingstermijnen van langer dan zestig dagen kunnen overeenkomen met midden- en kleinbedrijf (mkb) en zelfstandig ondernemers (zzp’ers) als leverancier of dienstverlener. Deze wet is een verdere uitwerking van de Europese Richtlijn 2011/7/EU betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (hierna: de Richtlijn). Doel van de Richtlijn (en de wet) is de negatieve uitwerking op de liquiditeit van ondernemingen door betalingsuitstel en –achterstand te voorkomen alsmede de negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen en de winstgevendheid. Onder meer is in de Richtlijn bepaald dat voor een betalingstermijn een maximum geldt van zestig kalenderdagen, waarvan slechts afgeweken mag worden indien en voor zover een langere termijn niet kennelijk onbillijk is jegens de schuldeiser. Uiteraard dient deze langere termijn uitdrukkelijk afgesproken te zijn tussen partijen.
De Wet tegengaan van onredelijk lange betaaltermijnen scherpt artikel 119a Boek 6 Burgerlijk Wetboek nog verder aan, in die zin dat een grote partij als afnemer met een kleine partij als leverancier of dienstverlener geen langere betalingstermijn kan afspreken dan zestig dagen. Hiermee wordt voorkomen dat grote(re) ondernemingen hun machtspositie als afnemer misbruiken en kleine ondernemingen min of meer voor het blok worden gezet om de opdracht voor te financieren. Grote bedrijven wentelen hiermee immers hun financieringslasten af op hun mkb- of zzp’erleveranciers, die in feite als bank functioneren. Dit betalingsgedrag heeft allerlei negatieve effecten, waaronder de liquiditeitspositie van de mkb- of zzp’erleverancier, een onvoorspelbare kasstroom en een gebrek aan ruimte om slechtere maanden op te vangen en snel te kunnen investeren (zie wetsvoorstel 34 559, nr. 3 MvT).
Indien een grote onderneming als afnemer alsnog met een kleine(re) onderneming als leverancier een langere betalingstermijnen dan zestig dagen afspreekt, is de betaaltermijn uit een dergelijke overeenkomt nietig. Bovendien wordt de betaaltermijn in dat geval automatisch omgezet in een betaaltermijn van dertig dagen. Indien de afnemer vervolgens de factuur pas na deze dertig dagen betaalt, is hij ook van rechtswege de wettelijke handelsrente verschuldigd over de termijn die de dertig dagen overschrijdt. Bovendien blijft op grond van reeds geldend recht (artikel 307, lid 1 Boek 3 Burgerlijk Wetboek) de vordering op de afnemer om de handelsrente te vergoeden gedurende vijf jaren gelden (zie wetsvoorstel 34 559, nr. 3 MvT).
Voor nieuwe overeenkomsten kent de wet geen overgangsrecht: de nieuwe regeling is dus per direct na inwerkingtreding van toepassing op nieuwe overeenkomsten. Voor bestaande overeenkomsten geldt dat de nieuwe regeling ingaat één jaar na inwerkingtreding van de wet, dus per 1 juli 2018.
Heeft u naar aanleiding van dit artikel nog vragen? Neemt u dan vrijblijvend contact op met mw. mr. D.J.M. (Daniëlle) Kuppens (dkuppens@abenslag.nl of 0495 – 536 138).
